“I want to suck you until you’re empty.”
Zo, dat is nogal een openingszin, maar lees vooral door.
David uit Wales was een zestiger; ik was 19 jaar oud. Hij had me aangesproken terwijl ik over de rotsen naar een groot kruis op een berg naast Benidorm klom en een weg overstak. Hoe we precies in dit gesprek waren beland weet ik niet meer, maar het begon onschuldig – iets over het mooie uitzicht met die helderblauwe zee, de bergen, daar beneden die stad vol hoteltorens. En toen hij hoorde dat ik uit Amsterdam kwam – want wie antwoordt er nu ‘Hoorn’ op die internationale vraag – vertelde hij dat hij regelmatig naar Amsterdam reisde. “And then I fuck!” Hij maalde niet om geslacht – vrouwen, mannen, hij maakte met eender wie een wip, zei hij veelbetekenend. Het voorstel van David was het klassieke voorbeeld van ‘Nee heb je, ja kun je krijgen.’ Het bleef bij een nee. Ik wilde immers omhoog naar een echt kruis, zullen we maar zeggen.
Terugkijkend was de toevallige ontmoeting met David op een Benidormse bergweg één van de vele, vele ontmoetingen die ik op mijn reizen zou hebben. De reden dat ik 'm heb onthouden, ligt uiteraard in de directe benadering van deze meneer.
En hij kwam, denk ik, tot zijn directe benadering omdat ik hem die ruimte gaf. Geef een mens de ruimte - het mentale comfort - om vrij te spreken, en het gesprek kan alleen maar interessanter worden. Dat dit de uitkomst was, kon ik niet vermoeden - maar dan is het een kwestie van terugvallen op het aangeven van de eigen grenzen. Dat is een ander onderwerp.
Wie reist en daar zoveel mogelijk uit wil halen, moet zich open stellen voor iedereen die op zijn pad komt. Het is onderdeel van het avontuur. Ongemak op reis komt voor in vele vormen – regen, bloedhete regio’s, giftige slangen en spinnen, lange afstanden, weinig of geen comfort – maar geen enkele vorm is zo avontuurlijk als de medemens. Ik leerde daar al vroeg mee omgaan. Going along to get along.
Onder dezelfde omstandigheden word je vrienden met mensen waar je thuis – thuis, in je comfortzone – nooit vrienden mee zou worden. Je bent alleen, ver weg van huis, maar je zit in dezelfde schuit als die ander – en dat zorgt voor een band. Zulke vriendschappen beklijven na vertrek zelden, maar dat is logisch. En toch zijn er personen bij waar ik altijd, waar ook ter wereld, nog immer op zou kunnen terugvallen – én andersom.
Eén van hen, een Zuid-Afrikaan, was ooit een huurling. Hij maalde niet om het gebruik van zijn vuisten. Hij was meerdere keren neergestort, beschoten geweest en meer van die zaken die je keurige buurman nooit zal beleven. In de Australische outback gingen we wildkamperen, braadden grote hompen vlees, zwommen in poelen onder de mooiste watervallen, luisterden naar elkanders reisverhalen, haalden stommiteiten uit, zoals die keer dat we te voet, in het nachtelijk duister, een ondergelopen weg in een rivier betraden met zijn jankende jack russell in ons kielzog en in het licht van onze zaklantaarns tientallen zoetwaterkroks met open bek zagen. Hij was 15 jaar ouder - en zijn zoon was 15 jaar jonger - dan ik maar dat was slechts een detail. We dronken regelmatig een biertje op het mooie leven. Op een keer reden we met het busje van het hostel waar hij mede-eigenaar van was door de bush en haalde hij opeens zijn voet van het gaspedaal. “Jeroen,” zei hij met zijn Afrikaans-Vlaamse manier van praten, “jij ben ech een goei vriend.” Hogere waardering kreeg alleen zijn vrouw bij hem los.

Mijn reisleven begon 12 jaar eerder, toen ik als 18-jarige uitwisselingsstudent naar de high school in Phoenix, Arizona, ging. In het eerste semester maakte ik, tot groot ongenoegen van vooral mijn gastmoeder, geen échte vrienden. Wat daar tegenover stond, waren al die meiden die mijn Nederlandse accent “so hot” vonden. In het tweede semester was daar opeens Oscar, een zoon van Mexicaanse immigranten. Met hem werd ik goede vrienden. Ik weet nog dat we op de eerste dag van het nieuwe jaar – en zijn eerste schooldag in Arizona na een verhuizing uit San José, CA – buiten het gymlokaal wachtten tot de leraar de kleedruimte zou ontsluiten en aan de praat raakten. Een lang gesprek, niet diepgaand, maar zeker met een klik. We bleven vrienden, ook met zijn één jaar jongere broer Mario, en Oscar werd de eerste van al mijn vrienden die een kind kreeg. Mario nam die vriendschap – of eigenlijk het contact – in de jaren daarna over. Hij haalde eens de herinnering aan dat hij op bezoek was in het huis van mijn gastouders. “I didn’t like it. It was too white.” En normaal zou ik aanslaan op de duiding van huidskleur, maar als medemens wist ik wel wat hij bedoelde. Zelf duidde hij het zo: “Latinos are like this.” Hij sloot zijn vuist. “White people are like this.” En hij opende zijn vuist. Dat klopte. Bij zijn ouders thuis was ik altijd welkom. Je kon daar wanneer dan ook op bezoek komen en je kreeg altijd een hartelijk onthaal, eten en drinken. De gastvrijheid gaf je het gevoel dat je familie was. Ik vond dat zo bijzonder dat ik het heel belangrijk vond om dit mee te nemen in mijn eigen leven.

Veel ontmoetingen die ik op reis heb mogen beleven waren puur te danken aan de mensen die zich voor mij openstelden. In een hostal in het zuiden van Chili zat een groepje bouwvakkers met een flinke drankvoorraad. Ik was slechts op doorreis, een Europeaan die anoniem aan de lange tafel zat met zijn laptop en een reisverhaal-in-wording, maar ze schonken zonder te vragen een whisky-cola voor me in en toen begon een avond die tot halfvijf ’s ochtends zou duren. Ik sprak zeer gebrekkig Spaans, maar ze gaven me het gevoel dat mijn Spaans vloeiend was. Op een gegeven moment wilden ze foto’s van ons maken waarop ik het shirt van hun favoriete voetbalclub moest aantrekken. Dat was voor hen een teken van vriendschap. Niet dat we elkaar ooit nog zouden zien, maar de foto’s werden uitgewisseld als herinnering aan een avond waar ik me verdomd weinig van herinner.

Eén van de vreemdere ontmoetingen in het verre buitenland is die met een vriend van thuis. Na twee jaar in Australië stond ik in Kuala Lumpur opeens oog in oog met mijn maatje Krijn, die jarenlang had gespaard voor een maandenlange reis door Azië. Thuis zagen we elkaar alleen in een Hoornse kroeg, nu trokken we samen een paar dagen op in een heuse wereldstad. Dat beviel kennelijk zo goed dat hij me een week later, vanuit Singapore, vroeg of ik samen met hem per motor door Vietnam wilde reizen. Ik zat op dat moment al in Cambodja, dus het was voor mij een logische keuze om dit te doen. (Hoe dat verliep, kun je lezen in het boek dat ik daarover schreef.) Terug in Nederland bleek dat het hele avontuur een hechte band had gecreëerd. Ook al ging hij daarna weer op reis, samen met zijn nieuwe vriendin, jarenlang, je weet gewoon dat het tijdens de volgende biersessie ouwe jongens krentenbrood is. Dat zou in Nederland nooit gebeurd zijn.

Op mijn 20ste gaf ik me op voor een werkvakantie van 3 maanden op een Noorse boerderij, en het leek me een goed idee om de week voorafgaand in Oslo door te brengen. Het was gezien mijn bizar lage banksaldo eigenlijk helemaal geen goed idee, maar ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat ik zonodig op mijn lieve ouders kon terugvallen. Gelukkig hoefde dat niet. Ik verbleef in een goed hostel en raakte met veel mensen aan de praat. Eén daarvan was Fernando, een langharige, blonde Spanjaard die in Oslo was voor zijn universitaire opleiding. Hij maakte deel uit van een internationale groep en opeens, zoals dat gaat, maakte ik ook deel uit van die groep. Allemaal leeftijden door elkaar, tien nationaliteiten, Engels als voertaal. Een Mexicaan van in de dertig deed zijn 3e opleiding. "My third master. I intend to study." Het gezelschap had bewondering voor wat ik ging doen: bij een wildvreemde boer intrekken om op zijn boerderij te werken. Ik had daar niet de minste moeite mee. Het zou immers mijn comfortzone weer een stukje oprekken - nieuwe skills, nieuwe mensen, een vreemde taal, een desolate werkplek in de heuvels buiten het dorp Tynset. Het was de essentie van slow travel. De week in Oslo bracht me ontmoetingen met mensen waar ik dingen mee kon ondernemen in de stad. We zaten heel even in dezelfde schuit en met wederzijdse acceptatie (wat een stuk vriendelijker is dan tolerantie) werd het een heel gezellige week.

Eén van de leukste banen die ik heb gehad, was die als begeleider op een Amerikaans zomerkamp. Drie zomers achter elkaar werkte ik als lifeguard, kampeerbegeleider, cabin counselor, knutselaar, hoogtouwenbegeleider en meer van die dingen. 100 medewerkers, 300 campers, allemaal gecentreerd op één terrein. Ik ontmoette errug veel mensen. Eén van hen was Luke, de coördinator van het outdoorprogramma. Zijn vakkennis leek haast onuitputtelijk. Hij leerde me alles wat ik moest weten voor het werk - de teken, de beren, het stoken van een goed vuur, de activiteiten. Ik heb hem daar vorig jaar pas voor bedankt via Facebook, tot zijn stomme verbazing.
Maar dat ben ik steeds meer: dankbaar. Want als ik één conclusie mag trekken, is het wel dat al die ontmoetingen op vele niveaus leerzaam zijn geweest. Niet alleen waar het kennis en vaardigheden betreft, maar ook - en dit klinkt misschien wat stoffig - qua jezelf leren kennen. Je leert hoe je reageert. En het heeft me geduldig gemaakt, een luisteraar, een vriend, een labelfoob, een schrijver. De mensenkennis die je opdoet, helpt bij de interactie met anderen. Wie bijvoorbeeld gemakkelijk een hand op een schouder legt of een arm om iemand heen slaat, voelt van tevoren al aan of de ander dit wel of niet waardeert. Je voelt ook eerder aan welke kant een gesprek op gaat, zodat je kunt bijsturen. En hoe meer kennis en (sociale) vaardigheden je opdoet, hoe meer je open staat voor een volgende nieuwe ontmoeting, ervaring, vaardigheid zonder last te hebben van angst voor het verlaten van je comfortzone.
Dat is pure rijkdom.
Reactie plaatsen
Reacties