Een tramreis langs de Vlaamse kust

Onder liefhebbers van openbaar vervoer is het een icoon: de Vlaamse kusttram. Niet alleen omdat het met 67 kilometer de langste tramlijn ter wereld is, maar ook omdat deze lijn - lijnaanduiding: KT - nog twee andere, unieke kenmerken heeft: bij gebrek aan een lijnennetwerk rijdt-ie geïsoleerd van andere Belgische trams én verbindt op enkele kilometers na de Belgische noord- en zuidgrenzen. Al met al krijgt deze tramlijn tussen de badplaatsen Knokke en De Panne zo een zeker must-do-gehalte.

Ooit lag de lijn juist niet geïsoleerd. Veel Belgische steden en dorpen beschikten over hun eigen tramnetwerkjes. Zo reden er aan het einde van de 19e en het begin van de 20ste eeuw in Knokke meerdere tramlijnen, waarvan er eentje doorreed tot het Nederlandse Retranchement. Tot 1939 werden de Vlaamse tramrijtuigen in de zomer zelfs twee keer per dag achter de Nederlandse stoomtram naar Breskens gehangen, zodat er zonder overstappen een verbinding met de veerboot van en naar Vlissingen ontstond. Schade aan infrastructuur en materieel tijdens de beide wereldoorlogen en drukker wordende wegen zorgden uiteindelijk voor de sluiting van verreweg de meeste lijnen. De tramlijn die gaandeweg langs de hele kust was ontstaan en de kustplaatsen met elkaar verbond is in feite een gelukkig overblijfsel van deze tramgeschiedenis.

Mijn idee was om de hele tramlijn af te leggen, maar niet in één keer. Ik wilde onderweg uitstappen en de plaatsen in me opnemen. Het Vlaamse kustgebied was voor mij onontgonnen territorium. Meerdere Vlamingen hadden me verteld dat het grote verschil tussen de Nederlandse en de Belgische kusten was dat Nederland haar kustlijn niet had volgebouwd. Volgebouwd - dat was nogal een term, en dat maakte me eigenlijk nieuwsgieriger dan het hele idee van een tramreis naast het strand. Ik gaf mezelf twee dagen, mijn vrije weekend, en op dag 1 zou ik vanuit mijn woonplaats Den Helder naar Knokke reizen om me daarna over te geven aan de grillen van de tramroute.

En dan zul je net zien dat er roet in het eten dreigt te komen...

Ik had de treinkaartjes en een niet-annuleerbare (vooruitbetaalde) hotelreservering in Blankenberge op zak toen er in Nederland plots een treinstaking in mijn woongebied werd aangekondigd. Mijn eerste ingeving was dat ik - oh, gruwel! - per bus vanuit Den Helder naar Hoorn kon reizen en dan per bus naar Amsterdam Centraal en dan per metro naar Amsterdam Zuid en dan hopelijk per trein... Mijn tweede ingeving bleek een stuk efficiënter: ik werkte immers voor een internationale hotelketen met een vestiging in Den Haag. Zeg, als ik daar nu eens een kamer kon fiksen en na mijn avonddienst in Amsterdam de trein naar Den Haag nam, scheelde me dat bovendien minstens een uur of twee reistijd!

Zodoende stapte ik in plaats van kwart over vier al om kwart over twee in Knokke uit de trein. Het was een mooie zonnige dag. Niet te warm, maar prima t-shirtweer. Het station was uiteraard een kopstation nabij de zee, maar anders dan haar Nederlandse equivalenten - Den Helder, Eemshaven, Harlingen Haven, Delfzijl - was er hier sprake van een stationsgebouw met comfortabele wachtruimte en loket. Het loket was gesloten, maar volgens een briefje op het raam geopend van maandag tot en met vrijdag. Treuzel niet te lang, want op die dagen lagen de openingstijden tussen 07.30 en 10.45 uur. 

De straten in de buurt van het station ademden de sfeer van een slaapstadje. Het was rustig, een paar auto's, vier of vijf fietsers, een aantal wandelaars. Ik keek even om me heen om de tramhalte te vinden en zag links, achter het groen, een tram een rondje maken. Dat betekende een keerlus en dus het begin van de lijn. Ik liep ernaartoe.

Aan de halte stond een CAFje van het type Urbos 100, een tram die ook in Amsterdam en elders in Europa reed. Het Kusttram-materieel was dus volledig inwisselbaar, niet uniek aan de lijn of locatie zoals ooit de Hondekop uniek voor Nederland was, alsof dit de tram naar een grote stad was en deze halte weinig meer dan de laatste voorstadshalte voor de laatste drie forensen aan het einde van een werkdag.

Interessanter was de oude remise, zo'n tweehonderd meter verderop. Voor de deur stond een CAFje, maar binnen stonden historische trams. "Is het remiseterrein toegankelijk?" vroeg ik dan ook meteen aan een trambestuurster die naar de halte liep. "Nee, helaas niet," zei ze spijtig. Ik vond historisch materieel veel interessanter dan zo'n Urbos 100, want stammende uit de tijd van voor de fabrieksrobots was dat volledig met de hand gemaakt, veelal naar een ontwerp van het kopende vervoersbedrijf, onderdeel geworden van een lokale geschiedenis en doordrenkt met de verhalen van mensen die weer tot stof waren vergaan. Niet voor niets zijn stoomtreinen zo populair - en wie wil er nu niet los gaan op het oude materieel in het Harzgebergte, een voortrazende stoomtrein op het Harry Potter-viaduct of zelfs maar de Mat'64 die tijdelijk terug in dienst was op het traject Amersfoort-Barneveld? Ik liep tot de absolute terreingrens en probeerde een zover mogelijk ingezoomde foto te maken van het oude materieel in de remise. Beter werd het niet.

Bij de kaartautomaat kocht ik een dagpas van €9. Het aardige was dat deze pas geen kalenderdag, maar vanaf de eerste incheck 24 uur lang geldig was. Tegen 15.00 uur stapte ik in en activeerde de dagpas. Geen idee waar ik de volgende dag rond dat tijdstip zou zijn, maar dat was het leuke aspect aan een verder ongeplande reis - hoewel ik vermoedde dan al (bijna) te zijn gearriveerd in De Panne. De tram vertrok en maakte het rondje om de lus. Het ging voorbij de remise en langs de groene tuinen van losstaande huizen, parallel aan de kust maar ruim een halve kilometer landinwaarts, ongemerkt Knokke uit en Heist in, waar de muur van veelal gruwelijk lelijke appartementencomplexen, die de tramlijn grotendeels zou blijven domineren, zo'n 400 meter voor halte Heist Heldenplein begon. Het plein was deels een parkeerterrein, gedomineerd door een natuurstenen standbeeld uit 1921, geflankeerd door de appartementen. 

De tram verliet Heist, gunde een blik op de bedrijvige haven van Zeebrugge en slingerde even landinwaarts om gebruik te maken van een secundaire basculebrug omdat de primaire wegens onderhoud omhoog stond. We kruisten wegen en spoorwegen die naar een lange trits containerkranen leidden alvorens weer kustwaarts te gaan.

Voor het eerst verliet de tram de bebouwde kom. Knokke, Heist en Zeebrugge waren met elkaar vergroeid tot één stad. Na Zeebrugge reed de tram in de middenberm van een provinciale weg met struikgewas aan weerszijden. Langs de hele weg waren parkeerplaatsen en doorgangen naar het strand. Ik vroeg me af waar ik als eerste uit zou stappen. Tot nu toe was er geen enkele plek geweest, niet in de bebouwde kom maar ook zeker niet langs deze weg, waarvan ik dacht: 'Zeg, dit wil ik weleens van naderbij zien!'

Voor ik het wist diende Blankenberge zich aan, de badplaats waar ik een hotelkamer had besproken en de tram wederom van het strand werd gescheiden door de lokale appartementenmuur. Het was wel wat snel, maar ik had al bedacht dat ik desnoods wat verder door zou reizen om later weer terug te keren.

Echter, Blankenberge had een pier. Pieren konden vaak een fijne plek zijn - een plek om wat te drinken, eten en doen - en na 22 minuten was het hoog tijd om de tram eens te verlaten.

Ik liep van halte Blankenberge Pier langs de appartementen naar het strand. Twee ambulances en politiewagens stonden direct naast het strand, aan het begin van de boulevard, om zich te ontfermen over een meneer die met zijn lijden nogal wat bekijks trok. Het waren vooral ouderen die stonden te kijken, want veel andere doelgroepen leken hier momenteel niet te vertoeven.

De pier was een betonnen geval die niet gek ver de zee instak. Na twee-derde hield ik het voor gezien en liep weer terug. Het strand aan weerszijden was praktisch leeg, maar aan de landzijde stond het vol met strandhutten, vier of vijf rijen dik, witte schuurtjes met her en der zonnende ouderen ervoor. De volledige boulevard werd geflankeerd door de appartementenmuur van gemiddeld twaalf bouwlagen, een lange rij van balkons, glas en beige of grijs gepleisterde muren. 

Dat was de ene zijde. De andere zijde, direct aan het strand, bestond uit al die witte schuurtjes, strandtenten en speeltuinen die zich over het strand richting zee uitstrekten. Waar de Nederlandse strandtent vooral een restaurant op houten palen was, was de Belgische variant een plek waar je kon loungen op stoelen, banken en ligbedden met comfortabele kussens, alsof je in de tropen op vakantie was, en waar de jongsten konden spelen in speeltuinen die allemaal beschikten over luchtkussens.

Opvallend veel appartementen - en dit gold voor de hele kust, van Knokke tot De Panne - stonden te koop. Op internet stond dat het voor veel Belgen gebruikelijk is om na het werkzame leven een kuststekkie te kopen of zo'n appartement aan te schaffen als investering. Voor Nederlandse begrippen was het geen megahoge investering - bij één van de vele makelaarskantoortjes concludeerde ik dat de gemiddelde aankoopprijs twee ton bedroeg. Op sommige borden werd nieuwbouw als BEN-appartement in de markt gezet.

Een BEN-appartement? Bij sommigen zal het ongetwijfeld een belletje doen rinkelen, maar ik zag pas bij het vijfde makelaarskantoor dat deze afkorting stond voor Bijna Energie Neutraal. En omdat sommige gebouwen nogal gedateerd waren - denk aan de jaren 1970 - werd soms een heel appartementencomplex tussen de rest vandaan gehaald om er iets BEN'ners voor in de plaats te zetten.

Een minder fraaie vorm van soortgelijke vernieuwing trof ik in de binnenstad van Blankenberge. Een tweeluik:

Ik verbleef in Hotel José, een schoolvoorbeeld van een goedkoop binnenstadshotelletje dat de kamers opnieuw had ingericht met Ikea-achtig meubilair omdat het oude interieur niet langer houdbaar was. Het stelde allemaal niet veel voor, maar hun grote troef was de geluidsdichte kamers. Dat is het allerbelangrijkste aan een hotel: totale stilte. Men wil immers kunnen slapen. De belofte van een geluidsdichte kamer was voor mij de primaire reden om dit hotel uit te kiezen. 

Een theoretische belofte, want in de praktijk bestond het hotel uit twee gedeelten. Het nieuwe gedeelte met ongetwijfeld heerlijk stille kamers én het oude gedeelte waarvan alle bouwmaterialen ooit als bomen in het bos vertoefden. Eenmaal raden in welk gedeelte ik zat. Mijn directe buren spraken op normaal volume en het gesprek was bijna te volgen. Omdat één van de drie stemmen een jonge kinderstem was, hoopte ik dat ze op tijd naar bed gingen en besloot de lieve receptioniste niet te storen met prinses-achtig beklag.

Zulks bleek gelukkig het geval. Ik sliep prima en het hotel bood in het houten gedeelte, waar op de begane grond een brasserie zat, een goed ontbijt. Vanaf halte Markt in Blankenberge reed ik met de Kusttram verder naar De Haan aan Zee, waar het enige originele haltegebouw (uit 1902) nog intact was. Sterker nog, volgens Wikipedia was 'Tramstation De Haan aan Zee in de provincie West-Vlaanderen is het enige oude tramstation in de Benelux waar nu nog steeds een reguliere tramlijn komt.' 

Dit klinkt bijzonder - want is het Amsterdamse Stationsplein dan geen tramstation waar nog steeds reguliere tramlijnen komen? - maar moet worden bezien vanuit het stoomtramtijdperk. Als, bijvoorbeeld, het Noordhollandse museumstation Wognum-Nibbixwoud plotseling met geplande regelmaat door een Urbos 100 zou worden aangedaan, was De Haan aan Zee cq Coq sur Mer niet langer het enige oude tramstation in de [...].

Het was een allerliefst gebouwtje, veel smaakvoller dan de gedrochten van glas en staal die tegenwoordig voor stationsgebouwen moeten doorgaan, met een klein museumpje en toiletten. 

Na De Haan ging de tram aan op Oostende, de grote stad op de helft van de Vlaamse kust. Oostende heeft een open havenmonding, dus de tram moest een stukje landinwaarts om langs de sluizen het water te passeren. Na de eerste brug maakten we een scherpe bocht naar rechts. In die bocht stond een remise of werkplaats, in ieder geval een aftands betonnen gedrocht, een goed architect onwaardig, en daarna volgde een groot opstelterrein van De Lijn, het Vlaamse OV-bedrijf, dat culmineerde in een nog veel groter betonnen bouwwerk dat België een stukje lelijker maakte en op Google Maps stond omschreven als 'Stelplaats De Lijn Oostende.' 

Even verderop reden we het naast het treinstation gelegen overdekte tramstation binnen. Hier stonden nog twee trams in de aanslag. Vanuit de tram zag het treinstation, een kopstation, er opvallend groot uit. 

De tram verliet het station weer, reed langs een alleraardigst jachthaventje de stad in en kronkelde terug richting de kust. Ook in Oostende gebruikte men logischerwijs liever de brede straat achter de lokale appartementenmuur dan het traject over de kustboulevard zelf aan te leggen. Dat zou immers, zacht gezegd, nogal wat ergernis in de hand wekken. 

Maar plotseling, in de naweeën van Oostende, zag men opeens kans om de trambaan daadwerkelijk naar de kust te brengen. Ik besloot uit te stappen bij de halte Mariakerke, Duinkerkje en een bezoek te brengen aan het eeuwenoude kerkje dat naast de laatste bebouwing in de duinen lag.

De Onze-Lieve-Vrouw-ter-Duinenkerk was toegankelijk, maar al bij binnenkomst zag ik dat een aantal lokale mensen in diepe gedachten voorin de linkerbeuk zaten. Alleen al het geluid van de deur leek hen te storen. Het zou egoïstisch zijn om hiervoor blind te zijn en dus bleef ik achterin de rechterbeuk - de zijbeuk uit 1918 waar de toegangsdeur zich bevond - om de eeuwenoude geuren en rust in me op te nemen, zo stil als een muis.

Eeuwenoud - hier stond bijna duizend jaar geleden al een kerk. Lang voor de appartementenmuur ernaast zou verrijzen gingen hier al vissers te bidden. De kerk stond door de tijd heen temidden van woelend zeewater, veldslagen, voor- en tegenspoed. Dat hier nog duinen liggen, komt ook door de aanwezigheid van dit Duinenkerkje. Terwijl de hele duinenrij werd weggeschept voor de uitbouw van Oostende (dat in 1899 het dorp Mariakerke opslokte), bleef het gebied tot Middelkerke min of meer dankzij het kerkje intact. Het had echter niet veel gescheeld of de kerk, die zich eind 19e eeuw in bouwvallige staat bevond, was afgebroken om te worden ingeruild voor een grotere kerk verderop.

Tussen Mariakerke (Oostende) en Middelkerke had de tram dan eindelijk vrij baan langs de kust. Alle foto's die men toont van de tram naast het strand, zijn gemaakt langs dit traject. De baan lag hier zo dichtbij het strand, dat er zand lag tussen de spoorstaven en er her en der duingras groeide. Om te voorkomen dat het zand zorgt voor 'vierkante wielen' rijdt er elke dag een 'stofzuiger' over de trambaan. 

In Middelkerke stapte ik uit bij de halte Casino en bestelde lunch bij een terras op de boulevard. Vanaf een hoger gelegen punt was duidelijk de relatief korte duinenrij tussen de twee appartementmuren te zien. Twee keer vloog er een B737 van TUI over om te landen in Oostende. En het was toch een wat vreemde gedachte dat er vliegtuigladingen vakantiegangers naar klassieke strandbestemmingen in Ibiza, Tenerife en Alicante vertrokken terwijl het hier aan de kust barstte van de hotelkamers, uitgaansgelegenheden en een breed, schoon strand zonder verraderlijke rotsen, bijtgrage haaien en vreemde talen. 

Langs de hele lijn was de tram druk. Het maakte niet uit op welk tijdstip ik erin zat, het ding bewees altijd en overal zijn bestaansrecht. Althans, bijna overal. Pas op het laatst, toen we de bebouwde kom van De Panne bereikten, stapten er meer mensen uit dan in.

De tram stroomde gaandeweg het traject door De Panne leger en leger. Op het laatst deelde ik het voertuig met een man die helemaal voorin zat en een gezin dat helemaal achterin zat en onderweg was naar Plopsaland, een pretpark vol achtbanen en attracties. Nadat het gezin aldaar uitstapte, reed de tram nog een stukje verder tot opeens het eindpunt daar was: station De Panne.

Direct naast perron 1 van het treinstation stapte ik voor de laatste keer uit. Een kleuterklas wachtte onder begeleiding tot ze de gereedstaande trein mochten betreden. Achter me klonk het geraas van achtbanen en het gegil van achtbaanpassagiers. "Het op één na laatste rijtuig is voorbehouden aan de kleuterklas," klonk het door de stationsomroep. Ha, ja. Probeer dat eens te regelen bij onze NS. Ik had het in ieder geval nog nooit gezien.

Zo. Mijn tramreis langs de Vlaamse kust zat erop. Ik kon 'm afvinken, hoewel sommige hardcore OV-fans zullen vinden dat je onderweg juist niet uit mag stappen om de 143 minuten lange rit ononderbroken af te leggen. Het zal wel; ik was hoe dan ook blij dat ik er was. De noviteit die de tram nog was in Knokke, verwerd gaandeweg tot een verplicht nummer. Wellicht kwam dit doordat ik alleen reisde en zou dat gevoel anders zijn geweest als er ietsje meer nadruk op de tram zelf werd gelegd door een enthousiaste medereiziger. 

Anderzijds bekroop me het gevoel dat ik veel te snel in De Panne was gearriveerd. Er was ongetwijfeld, ondanks alle lelijkheid, veel meer te doen langs het traject. Wat was er nog over van de 19e-eeuwse grandeur? Waarom zat er overal een casino? Op welk punt in je leven begon je te denken aan de aanschaf van zo'n appartement? Wellicht moest ik nog een keer terug komen naar de Vlaamse kust, voor een dag of vijf, om er meer uit te halen, ook al zou dat dan niks meer met die tram te maken hebben, behalve dat-ie verdomd goed van pas zou komen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.